Bron: Foto RCE
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|WAPENS|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
huidige plaats | | in de noordelijke binnenzijbeuk van het schip, de tweede travee vanaf het westen, de middelste zerk van de oostelijke rij van drie zerken locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) | maten | | 127 x 244 cm | steensoort | | maaskalksteen | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.De zerk is in redelijke staat bewaard gebleven; slechts een aantal letters van de inscriptie is verdwenen. De zerk heeft een eenvoudige rand, aangegeven door een simpele gegraveerde lijn. In het midden van de zerk is een verdiepte cirkel aangebracht zonder rand met daarin het tamelijk kleine wapenschild, dat aan de zijkanten en de bovenkant wordt vergezeld van een lelie. Een vijfpuntige ster. Hs 1709, 97.2 geeft met behulp van arcering weer dat het hier een blauw schild betreft met een gouden ster. Slechts enkele weken na de inname van ’s-Hertogenbosch in september 1629 deden de predikanten een oproep aan de nieuwe stadsregering om de kerken in de stad van ‘paepsche superstitiën’ te zuiveren en om kerkmeesters ‘van de Religie’ aan te stellen. Drie weken nadien al werd daarin voorzien door de benoeming tot kerkmeester van mr. Andries de Fresne uit het stadsbestuur en van Willem van Hout, een verwer die woonde in de Visstraat. Die laatste benoeming was opmerkelijk want Willem Hendrix van Hout of Van Houten woonde al jaren in de stad en was bijgevolg – op zijn minst nominaal – katholiek, zoals ook was gebleken uit zijn kerkelijk huwelijk op 2 juli 1615 met Sophia Cornelissen, ook wel Sophia van Rosmalen, op de zerk aangeduid als Feyken. Maar nog voor het einde van het jaar werd de naam van Willem Henrix van Hout ingeschreven in het lidmatenboek van de gereformeerde gemeente van Den Bosch, in het voorjaar van 1630 gevolgd door die van zijn vrouw Feyken. Nog in datzelfde jaar werd Willem van Hout aangesteld als rentmeester over de kerken en kapellen, een positie die in 1631 werd omgezet in een permanent en betaald ambt in dienst van de stadsregering. Als zodanig had hij de zorg over de financiële administratie van de Sint-Jan en andere kerken en kapellen in de stad. Het bood Willem en zijn Feyken het voordeel van een vast traktement en van vrije inwoning in het huis ‘De Logie’ bij de zuidelijke toegang tot de Sint-Janskerk. Willem van Hout betoonde zich in deze functie een loyaal aanhanger van de nieuwe religie. Als rentmeester liet hij namelijk bij verschillende voorname en bekende katholieken huiszoeking doen naar kerkelijke ornamenten en gebruiksvoorwerpen die deze na de overgave van de stad in 1629 hadden verborgen. Een deel van het op deze manier opgespoorde koper werd omgesmolten door de klokkengieter Jacob Noteman toen hij in 1640 de 5500 kilo zware G-klok goot voor de toren van de Sint-Jan, thans nog altijd als rouwklok in gebruik. Mogelijk bleef het daar echter niet bij, want op de F-klok in de Sint-Janstoren, in 1663 gegoten door François Hemony, werden vijf wapens van stadsbestuurders aangebracht, waaronder dat van Willem van Hout, naast een tekst die in vertaling luidt: ‘Schepenen, raden, stadstoezichthouders en rentmeesters hebben deze klok aan de opperste en hoogste godheid gewijd’. In dat gezelschap hoorde Willem van Hout nadrukkelijk thuis, want niet alleen was hij zoals gezegd rentmeester van de kerken en kapellen, maar sinds 1635 maakte hij ook deel uit van de schepenbank. Tot 1651 zou hij zevenmaal daarin worden benoemd. Ook in maatschappelijk opzicht verkeerde hij in de hogere kringen van de stad. Zo was hij voogd over de onmondige kinderen van Maria Sprongh uit haar huwelijk met de bekende zeventiende-eeuwse koopman Frans Blom (zie zerk 315). Andersom vond hij de rentmeester Otto Copes, de griffier Anthony van Outheusden en zijn medeschepen Jean Gans (zie zerk 518), heer van Nuland, bereid om op te treden als zijn executeurs-testamentair. Na de dood van Feyken hertrouwde Willem van Hout nog in hetzelfde jaar met Heleonora Hagha, afkomstig uit ’s-Gravenhage. De op de zerk genoemde Jacomina is haar zuster. In 1665 deed Willem van Hout, ‘tot hoogen ouderdom (…) gekomen ende oock vele sieckte en quellinge (…) onderworpen’ afstand van het ambt van rentmeester. Twee jaar later maakte hij zijn testament. Daaruit blijkt dat na het overlijden van zijn dochter Handersken uit zijn eerste huwelijk, op de zerk genoemd, hem geen kinderen waren overgebleven. Ook wordt duidelijk dat hij goeddeels was vervreemd van zijn eigen familie, woonachtig in Antwerpen, Maastricht en Luik en daarom waarschijnlijk nog altijd katholiek. Weliswaar vermaakte hij legaten van elk 300 gulden aan zijn neefjes en nichtjes, kinderen van zijn overleden broers en zussen, maar tegelijk gaf hij te kennen niet te weten of zijn drie overgebleven zussen, van wie de jongste ‘in een besloten klooster bagijn’ was, nog wel in leven waren. Als erfgenamen benoemde hij zijn schoonzus Jacomina Hagha en haar broer Hendrik Hagha, drossaard van Leerdam en edelman aan het hof van prinses Mary Stuart, ‘douagière van sijn hoocht: den here Prince van Orangien’, en voorts zijn nichtje Magdalena Bessemer, weduwe van Jacob Kuchlinus, predikant en professor in het Grieks aan de Illustere School van ’s-Hertogenbosch. Zij verwierf onder meer het huis in de Clarastraat naast het Vondelingenhuis, dat hij in 1656 had gekocht. Aan Hendrik Haga gaf hij enkele dagen voor zijn dood in aanvulling op de erfenis niet alleen kwijtschelding van een bedrag van 3.000 gulden dat deze hem nog schuldig was, maar daarenboven legateerde hij hem ook nog een bedrag van 4.000 gulden. 1. (Oud 528/462; Nieuw 601; Martini 31; Smits 36) * In 1707 en 1724 stond het graf op naam van de heer Van Houten. Vanaf het midden van de achttiende eeuw ontbreken gegevens over het bezit van het graf, zodat mag worden aangenomen dat het eigendom van de kerk was geworden. Op de plattegrond van Martini ligt de zerk in het middenschip van de kerk, in het midden van de eerste travee vanaf de viering. Dat is dezelfde plek die hij in 1707 innam. Vermoedelijk werd hij tijdens de grootscheepse zerkverplaatsing van 1893 overgebracht naar de huidige plek. | Besemer, Magdalena | | Blom, Francois | | · zie ook: 94. Nicolaes Blom, 1680
| | · zie ook: 315. François Blom, 1647
| | · zie ook: 517. Jean Gans, 1674
| | Copes, Otto | | Cornelissen, Sophia (Feyken) | | Fresne, Andries de | | Gans, Jean | | · zie ook: 315. François Blom, 1647
| | · zie ook: 518. Anoniem
| | Hagha, Heleonora | | Hagha, Hendrik | | Hagha, Jacomina | | Hemony, Francois | | Hout, Handersken van | | Hout, Willem van 5-3-1670 | | Kuchlinus, Jacob | | · zie ook: 152. Henrick van Breugel, 1703
| | · zie ook: 188. Anoniem
| | Notenman, Jacob | | Outheusden, Anthonis van | | · zie ook: 224. Judick van Outheusden, 1709
| | · zie ook: 410. Johan van Aaffoirden, 1666
| | Sprongh, Maria | | · zie ook: 94. Nicolaes Blom, 1680
| | · zie ook: 315. François Blom, 1647
| | Stuart, Mary | Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene.
|