Bron: Foto RCE
|
|
156 Pieter Schuyl de Walhorn, 1666
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|WAPENS|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
huidige plaats | | in de zuidelijk buitenzijbeuk van het schip, de derde travee vanaf het westen, tussen de tweede en derde middenpijler locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) | maten | | 173 x 290 cm | steensoort | | maaskalksteen met witte aders | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.De grote zerk vertoont overdwars verschillende scheuren en onderaan nog twee in de lengterichting. De gewichtig aandoende zerk toont in het midden een grote staande rechthoekige cartouche voor de inscriptie. Hierboven is een verhoging te zien met zijvoluten en aan de voorzijde een versiering met een dubbel acanthusblad. Op de verhoging staan twee staande griffioenen die de twee grote schilden van het alliantiewapen vasthouden die met een lint verbonden zijn aan een kroon. De zijkanten tonen een lint, met een strik aan de bovenzijde en eindigend in twee kwasten, waaraan tweemaal acht kwartierwapens zijn gehangen. De grootte van de zerk, het gebruik van het Latijn (met een grammaticale fout: op de vierde regel staat ordinus in plaats van ordinis) en de vele wapens zijn duidelijk bedoeld om de belangrijkheid van de familie uit te drukken. Alliantiewapen echtpaar (2 schilden, vrouwswapen in ovaalvorm): 1 een schuinbalk, vergezeld links en rechts van drie merletten (2,1 en 1,2) [Schuyl de Walhorn]; 2 een gepantserd onderbeen, waarbij de kniekap het gezicht van een man voorstelt [Stas]. Beide wapens samen gedekt met een kroon van drie bladeren en tweemaal drie parels en hangend aan een lint uit de kroon, en gehouden door twee griffioenen. Helm. Dekkleden. Wrong. Helmteken: een aanziende runderkop. Kwartieren: 1 een schuinbalk, vergezeld links en rechts van drie merletten (2,1 en 1,2) [Schuyl de Walhorn]; 2 drie maliën [Panhuyse]; 3 drie ruiten [Rokartils]; 4 gevierendeeld; I en IV drie eikels; II en III drie schuinrechts geplaatste ossenkoppen [Eychelberch genaamd Hooftman]; 5 als mannelijk hoofdwapen [Walhorn]; 6 een dwarsbalk, vergezeld beneden van drie meerbladeren [Dubois]; 7 drie meerbladeren [Beeren]; 8 negen lelies (4, 3 en 2); een uitgetand schildhoofd [Daelbergh]; 9 een gepantserd onderbeen, waarbij de kniekap het gezicht van een man voorstelt [Stas]; 10 een steigerend paard; een schildhoofd met drie elfbladige bloemen (margrieten?) [Cobbault]; 11 gevierendeeld; I en IV een anker; II en III een keper [Verhul(s)t]; 12 een burchttoren, waarop drie valken, de middelste aanziend, de buitenste elkaar toegewend [Valckenburgh]; 13 twee kruiselings geplaatste geklede en gelaarsde benen, voorzien van sporen en vergezeld beneden van een vanaf de navel uit de schildrand komende, naakte, naar rechts kijkende man [Pels]; 14 doorsneden; a een leeuw; b een gekanteelde muur [Van (den) Windel]; 15 een beurtelings gekanteelde dwarsbalk, vergezeld van drie bijen, boven twee en beneden een [Van (den) Eynden]; 16 uitgetand doorsneden [Vaerlaer]. De rouwborden van Schuyl van Walhorn en Stas zijn ook bekend. 1. In Hs 1709, 94.1 valt op dat het wapen van de vrouw niet ovaal is, maar wel afgeronde hoeken heeft, en dat beide wapens apart zijn gekroond met een kroon van drie bladeren en tweemaal een parel. Verder wijkt alleen kwartierwapen 5 af: gevierendeeld; I en IV een schuinbalk, vergezeld links en rechts van drie merletten (2,1 en 1,2); II en III een leeuw. Pieter Schuyl de Walhorn was op 24 juli 1600 geboren als zoon van Wilhelm Schuyl van Walhorn, raad en rentmeester te Dalhem en Valkenburg en Anna van Panhuys. Sinds 1630 was hij rentmeester der geestelijke goederen in de stad ’s-Hertogenbosch en in het kwartier van Maasland. Ook maakte hij vanaf 1647 zesmaal deel uit van de stedelijke schepenbank. In het eerstgenoemde jaar was hij president-schepen. Jarenlang woonde hij in het Bonenfantenhuis aan de Papenhulst, dat na de verovering van de stad in 1629 als geestelijk goed verbeurd was verklaard. Zijn eerste vrouw, Clara Sweerts de Weert, was een dochter van David Sweerts de Weert, die in 1629 door Frederik Hendrik was benoemd tot schepen van ’s-Hertogenbosch. Uit dit huwelijk werd één zoon geboren, genaamd Willem. Gezien de geboortedatum van deze zoon en de sterfdatum van zijn moeder, zal deze laatste in september 1636 in het kraambed zijn gestorven. Pieter Schuyl de Walhorn huwde nadien met Anna Stas, een dochter van Pieter Stas of Staets, raadsheer in de Raad van Brabant te ’s-Gravenhage. Na zijn overlijden werd Pieter Schuyl de Walhorn begraven op het hoogkoor van de Sint-Jan, waar hij in 1659 een grafkelder had laten aanleggen ‘naest de begravenisse van Gijsbrecht Pieck, raet deser stadt’. Ook zijn eerste vrouw werd daarin bijgezet. Uit het huwelijk van Pieter Schuyl de Walhorn en Anna Stas werden tussen 1641 en 1652 vier dochters en drie zonen geboren. Zijn dochter Maria (1651-1739) trouwde in eerste echt met Jan van der Does, kapitein der mariniers en in tweede echt met Han Jurriaan baron van Baltwein van Tweebrugge, heer van Callenbach en Eckersweiler, generaal-majoor van de cavalerie, die bezweek aan de verwondingen die hij opliep in de slag van Oudenaarde (1708) tijdens de Spaanse Successieoorlog. Pieter Schuyls zonen Willem (uit zijn tweede huwelijk) en Jacob, de jongste zoon, waren beiden jurist. Zij studeerden in Leiden en Harderwijk. Willem werd in 1667 toegelaten als advocaat bij het Hof van Holland. Jacob promoveerde in 1672 in Harderwijk tot doctor in de beide rechten. Beiden zouden, respectievelijk veertien en acht keer, plaatsnemen in de Bossche schepenbank. Jacob Schuyl de Walhorn werd eveneens in de Sint-Jan begraven, vermoedelijk onder zerk 340 (zie aldaar). 2. (Oud 469; Nieuw 3; Martini 5; Smits 7) * De oudste legger spreekt van de kelder van de hr president Schuijl de Walhorn. In 1724 werd hij overgeboekt op naam van Johan van der Does, Raedt deser Stadt. Nadat deze was overleden ging het eigendomsrecht van de kelder op 16 juni 1752 over op zijn zonen Willem van der Does, oud scheepen deser stad, en Johan Hendrik van der Does, secretaris der stadt Utrecht. Ook in de daaropvolgende legger blijft de kelder op hun naam staan. Uit de legger van 1804-1805 blijkt dat de kelder ten slotte in het bezit kwam van de zoon van Willem van der Does, Johan Hendrik. Zoals vermeld lag de kelder van Pieter Schuyl de Walhorn in 1659 naast die van Gijsbrecht Pieck (zie zerk 473). Op de plattegrond van Martini is te zien dat de zerk van Pieter Schuyl de Walhorn op het hoogkoor ten zuiden van de plek lag waar oorspronkelijk de tombe van bisschop Masius stond, in de vijfde travee vanaf het transept. Zodoende lag de zerk schuin naast die van Gijsbrecht Pieck. Ook de locatieaanduidingen in de leggers geven aan dat beide kelders diagonaal naast elkaar lagen. In 1839, tijdens de vernieuwing van de vloer van het hoogkoor, werd de zerk naar de huidige locatie overgebracht. | Does jr., Johan Hendrik van der | | · zie ook: 340. Anoniem
| | Does sr., Johan Hendrik van der | | · zie ook: 340. Anoniem
| | Does, Jan van der | | Does, Willem van der | | · zie ook: 340. Anoniem
| | Masius, Gisbertus | | · zie ook: 344. Nicolaas van den Houthe, 1601
| | · zie ook: 398. Thomas Masius, 1625
| | · zie ook: 479. Johan van Wijnbergen, 1658
| | · zie ook: 493. Gisbertus Masius, 1614
| | · zie ook: 494. Genovefa van Brogel, 1592
| | Panhuys, Anna van | | Pieck van Tienhoven, Gijsbrecht | | · zie ook: 473. Jan Bowier, 1781
| | Schuyl de Walhorn, Jacob | | · zie ook: 340. Anoniem
| | Schuyl de Walhorn, Maria | | Schuyl de Walhorn, Pieter 9-6-1666 | | · zie ook: 340. Anoniem
| | · zie ook: 473. Jan Bowier, 1781
| | Schuyl van Walhorn, Wilhelm | | Schuyl van Walhorn, Willem | | Stas, Anna | | · zie ook: 340. Anoniem
| | Stas, Pieter | | Sweerts de Weert, Clara | | Sweerts de Weert, David | | Sweerts de Weert, Willem | | Tweebruggen, Han Jurriaan van Baltwein van | Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene.
|