Bron: Foto RCE
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
huidige plaats | | in de zuidelijke binnenzijbeuk van het koor, de derde travee vanaf het transept, de middelste van drie zerken tussen de vierde koor- en middenpijler locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) | maten | | 165 x 301 cm | steensoort | | maaskalksteen | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.Met uitzondering van de inscriptie in vier regels is de zerk leeg gebleven. Jan Bowier is op 5 juli 1715 te Voorburg geboren uit het huwelijk van Frans Jans Bowier en Metta Cornelia van der Meer. In 1739 werd hij benoemd tot drossaard van de baronie van Boxtel en de heerlijkheid Liempde. Het jaar daarop kocht hij het poorterschap van de stad ’s-Hertogenbosch, van welke stad hij vanaf 1748 tienmaal schepen was. In 1761 werd hij met attestatie van Boxtel lidmaat van de Nederduits gereformeerde gemeente van Den Bosch. Van 1762 tot 1767 was hij rentmeester van het Geefhuis van de stad, in 1772-1773 fungeerde hij bovendien als stedelijk rentmeester. Jan is maar liefst viermaal getrouwd geweest, achtereenvolgens in 1742 met Barbara Maria Schermers († 1743) uit Rotterdam, in 1745 met Sophia Robijn († 1746), eveneens uit Rotterdam, in 1749 met Henrietta Maria Hermina Ackersdijck († 1762) en ten slotte met Wilhelmina Johanna Hovius († 1776), opnieuw uit Rotterdam. Hij overleefde alle vier zijn echtgenotes. In zijn testament van 1777 had hij bepaald dat hij begraven wilde worden ‘in mijn graft kelder op ’t hooge choor in St. Janskerk binnen S Bosch’, in de marge voegde hij hier nog aan toe dat die wens alleen tot uitvoer moest worden gebracht als hij in Den Bosch overleed of wanneer het transport van zijn lichaam ‘faciel kan geschieden’. Jan stierf op 10 december 1781 te ’s-Hertogenbosch en werd dan ook zoals hij had gevraagd vijf dagen later in de Sint-Jan begraven. Alleen uit het derde huwelijk zijn kinderen voortgekomen. Drie zonen werden eveneens schepen: Marten (1750-1830), Hugo (1758-1834) en Frans (1754-1819), hun broer Abraham (1760-1807) stierf als predikant in Den Haag. Hun zuster Maria Cornelia Bowier (1753-1827) huwde met Willem Cornelis Ackersdijk, advocaat en secretaris van ’s-Hertogenbosch, vanaf 1813 vrederechter te Utrecht en schrijver van tal van verhandelingen over de Noord-Brabantse geschiedenis. Van Marten Bowier vertelt de Bossche historieschrijver J.H. van Heurn dat hij een altaarstuk De temptatie van St. Antonius van de hand van Jheronimus Bosch bezat. Tegenwoordig wordt dit schilderij, dat zich nu in Antwerpen bevindt, beschouwd als een kopie door de schilder Pieter Huys. Na Jan werden nog verscheidene andere leden van de familie Bowier in het familiegraf in de Sint-Jan begraven: Jans dochter Barbara Sophia (1762-1797); Jacoba Elisabeth Bowier van Guericke (1780-1799), een dochter van Jans dochter Jacoba Elisabeth (1756-1780) uit haar huwelijk met David van Guericke; en Hugo’s dochter Henrietta Maria Hermina (1788-1807). Toen Jans dochter Aletta Cornelia (1749-1820) overleed werd zij noodgedwongen in de Geertruijkerk begraven ‘vermits het acces tot onze grafkelder in de groote kerk thans door de Roomschgezinden geoccupeerd, belet wierd’. 1. (Oud 477; Nieuw 7; Martini 4; Smits 259) * Op 2 mei 1630 kocht joncker Ghysbrecht Pieck van Tienhoeven den steen gelegen hebbende opten hoogen outaer inde kercke vande grooten bagynhoff. 2. In 1707 werd het graf aangeduid als De kelder van de heer pieck. Het betreft hier Gijsbrecht Pieck van Tienhoven († 1676), raad en rentmeester-generaal der Domeinen van Brabant. 3. De legger van 1724 meldt de overboeking op naam van Anna Elisabet Cornelia Quaat van Landtscroon vrouwe van Buelsheym. Op 10 juni 1752, zij was inmiddels overleden, werd de kelder overgeboekt op naam van haar kleindochter Anna Louisa baronesse van Hund, echtgenote van Joachim Rijnolt baron van Glasenap. Nadat Anna Louisa ten behoeve van de kerk ervan afstand had gedaan, werd deze op 23 augustus 1769 samen met de zerk en de ingangssteen verkocht aan Jan Bowier, Regerent President deze Stad. Vermoedelijk werd de zerk van Gijsbrecht Pieck, na te zijn ontdaan van de oorspronkelijke inscriptie, door Jan Bowier dus hergebruikt. Op 3 mei 1779 werd de kelder wederom op naam van Jan Bowier geboekt. De legger van 1804-1805 vermeldt de overboeking op naam van zijn kinderen en verdere erfgenamen. In 1659 bevond de kelder zich (diagonaal) naast die van Pieter Schuyl de Walhorn op het hoogkoor van de Sint-Jan (zie zerk 156). De plattegrond van Martini toont de zerk in de vierde travee vanaf de viering, enkele meters ten noordoosten van de vierde noordelijke koorpijler vanaf het westen. In 1839, tijdens de vernieuwing van de vloer van het hoogkoor, werd hij verplaatst, mogelijk al naar de huidige plek, waar hij ten laatste in 1912 terechtkwam. De ingangssteen werd eveneens in 1839 verplaatst, maar waarheen is niet bekend. | Ackersdijck, Henrietta Maria Hermina | | Ackersdijck, Willem Cornelis (x M. C. Bowier) | | Bosch, Jheronimus | | · zie ook: 19. Tielman van de Parre, 1493
| | Bowier van Guericke, Jacoba Elisabeth | | Bowier, Abraham | | Bowier, Aletta Cornelia | | Bowier, Barbara Sophia | | Bowier, Frans | | Bowier, Frans Jans | | Bowier, Henrietta Maria Hermina | | Bowier, Hugo | | Bowier, Jacoba Elisabeth | | Bowier, Jan 10-12-1781 | | Bowier, Maria Cornelia | | Bowier, Marten | | Guericke, David van | | Heurn, J. H. van | | Hovius, Wilhelmina Johanna | | Hundt, Anna Louisa van | | Huys, Pieter | | Meer, Metta Cornelia van der | | Pieck van Tienhoven, Gijsbrecht | | · zie ook: 156. Pieter Schuyl de Walhorn, 1666
| | Quaat van Landtscroon, Anna Elisabet Cornelia | | · zie ook: 381. Jan Paeuwe, 1497
| | Quaat van Lantscroon, Anna Louisa | | · zie ook: 381. Jan Paeuwe, 1497
| | Rijnolt, Joachim | | · zie ook: 381. Jan Paeuwe, 1497
| | Robijn, Sophia | | Schermers, Barbara Maria | | Schuyl de Walhorn, Pieter | | · zie ook: 156. Pieter Schuyl de Walhorn, 1666
| | · zie ook: 340. Anoniem
| Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene.
|