Bron: HS Van der Lely BC
|
|
85 Martinus Friesma, 1722
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
huidige plaats | | in de noordelijke binnenzijbeuk van het schip, de derde travee vanaf het transept, ten zuidoosten van de vierde middenpijler locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) | maten | | 114 x 215 cm | steensoort | | maaskalksteen met witte aders | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.De zerk is tegenwoordig geheel leeg. We zien aan de bovenzijde een rechthoekige verhoging en in het midden nog vaag de contouren van een cirkel. Martini nr. 88 vermeldt als grafschrift van deze zerk: ‘Grafstede van Martinus Friesma.’ Martinus Friesma werd op 4 mei 1656 gedoopt in Oudkerk in Friesland als zoon van Hector Friesma, predikant van Oudkerk en Roodkerk, en Aeltje Anthonis. Hij vestigde zich in ’s-Hertogenbosch en werd in februari 1695 poorter van deze stad. Van beroep was hij apotheker, soms wordt hij ook als medicus doctor aangeduid. In 1708 trouwde Martinus met Anna Ossenbrugge(n). Zijn bruid is waarschijnlijk een dochter van Wouter Ossenbrugge en Ragel Quaat. Zij was geboren in Alkmaar. Uit dit huwelijk werd in 1710 een dochter Hectorina Woutera geboren die in de Grote Kerk werd gedoopt. Zij is echter op jonge leeftijd gestorven. Martinus en Anna woonden in ‘De Bloempot’ aan de Hinthamerstraat. Beiden werden in de Sint-Jan begraven: Martinus op 4 september 1722, Anna in november 1725. Kort na haar mans dood maakte Anna een testament waarin ze haar neef mr. Vesalius Mobachius tot universeel erfgenaam benoemde. Deze overleed waarschijnlijk kort daarop, zijn broer Daniël Mobachius Quaat blijkt in 1726 enige erfgenaam van zijn tante te zijn. Deze Daniël werd in 1699 in Wormerveer geboren als zoon van Wilhelmus Mobachius en Elisabeth Quaat, de zuster van de moeder van Anna Ossenbrugge. Hij was arts van beroep, werd in 1722 poorter van ’s-Hertogenbosch en was vanaf 1731 elfmaal schepen van deze stad. 1. (Oud 347/348; Nieuw 434; Martini 88) * In 1707 stond het graf op naam van Van Zantvoort. Op 15 november 1725 werd het eigendom van de Hr Doctor Mobachius de quaad. Het gaat om Daniël Mobachius Quaat, onder Bijzonderheden genoemd, die als enige erfgenaam van zijn tante Anna Ossenbrugge(n) ook het graf van haar overleden echtgenoot Martinus Friesma erfde. In de leggers van 1752-1755 en 1779 staat het graf nog steeds op naam van de Heer Oud President Daniel Mobachius Quaat. Blijkens de legger van 1804-1805 werd het na zijn dood eigendom van zijn kinderen Vesalius en Isabella Maria Mobachius Quaad, weduwe van Aldert Walraven, en zijn kleinzoon Daniel Mobachius Quaad. De zerk van Martinus Friesma lag in 1821 in de noordelijke binnenzijbeuk van het schip, in de vierde travee vanaf het westen. Uit de leggers kan worden opgemaakt dat de steen hier in het midden van de achttiende eeuw al lag. De locatieaanduidingen in de oudste twee leggers, van 1752-1755 en 1779, duiden echter op een andere plaats in dezelfde zijbeuk, namelijk in de eerste travee vanaf het transept. Martini las op de zerk enkel de naam van Martinus Friesma, terwijl het graf 1707 en 1724 op naam van Van Santvoort stond. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de oude inscriptie van de zerk van Van Santvoort afgesleten of verwijderd was, waardoor de zerk in 1821 nog slechts de naam van Martinus Friesma droeg. Ook is mogelijk dat de zerk van zijn oorspronkelijke plek verwijderd was en vervangen door een nieuwe steen met daarin de naam van Martinus Friesma. Hs 1709 bevat twee zerken waarop de naam Van Santvoort voorkomt (41.1 en 57.1). Geen daarvan werd door Martini opgenomen en ook nu zijn deze niet meer in de kerk terug te vinden. Hs 1709, 57.1 geeft onder andere de naam van Gojaert Matthijsz van Santvoort, met de vermelding dat het hier een gebroken zerk betrof, die uit de kerk was verwijderd en aan de noordzijde van het kerkhof van de Sint-Jan was neergelegd. Hoewel niet meer is na te gaan waar deze zerk voorheen in de kerk lag, is het heel goed mogelijk dat hij oorspronkelijk het graf met het oude registratienummer 348 afdekte. In dat geval kreeg het graf nog vóór 1709 een nieuwe, wellicht door Martinus Friesma zelf gekochte deksteen, die waarschijnlijk kort nadien, maar in ieder geval vóór zijn dood van een inscriptie werd voorzien. 2. | Anthonis, Aeltje | | Friesma, Hector | | Friesma, Martinus 1722 | | Ossenbrugge, Anna | | · zie ook: 476. Willem Wilich, 1653
| | Ossenbrugge, Hectorina Woutera | | Ossenbrugge, Wouter | | Quaat, Daniel Mobachius | | · zie ook: 211. Admirael, 18de eeuw
| | Quaat, Elisabeth | | Quaat, Isabella Maria Mobachius | | Quaat, Ragel | | Quaat, Vesalius Mobachius | | Quaat, Wilhelmus Mobachius | | Santvoort, Gojaert Matthijsz van | | | | Walraven, Aldert | Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene.
|