Bron: Foto RCE
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|WAPENS|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
huidige plaats | | in de zuidelijke buitenzijbeuk van het koor, in het midden van de eerste travee vanaf het transept locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) | maten | | 172 x 308 cm | steensoort | | maaskalksteen | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.De redelijk goed bewaarde, grote grafzerk toont in hoogreliëf aan de bovenzijde een groot hoofdwapen met links en rechts ervan twee keer twee wapenschilden. Hieronder bevindt zich een banderol met tekst. De onderhelft heeft een vergelijkbare indeling: een hoofdwapen links en rechts omgeven door tweemaal twee wapenschilden en daaronder eveneens een banderol met tekst. De ruime indeling van wapens en banderollen met veel lege vlakken ertussen maken van het geheel een opvallende zerk, die haar boodschap direct overbrengt. Centraal op de zerk de wapens van het echtpaar Gans-Van der Wolf, links en rechts elk voorzien van hun vier kwartieren. Afzonderlijke wapens voor hem en haar (haar wapen in ruitvorm). De acht kwartierwapens hebben alle een normale vorm. Manswapen: Twee golvende balken en een vrijkwartier omgeven door een zoom beladen met tien kruisjes; het veld van het vrijkwartier beladen met een antieke galei. Het schild gedekt met een kroon van zeven parels op stiften. Kwartierwapens: Op basis van het rouwbord in de Sint-Jan, zoals weergegeven in Smits, 349 zijn zijn kwartieren: 1. Gans; 2. Heerman; 3. Alblas en 4. Nieuwstad. Door combinatie van deze gegevens kunnen de wapens als volgt worden toegeschreven: links (1.): als manswapen [=Gans]; (2.): Doorsneden; I een aanziende gaande leeuw; II drie aanziende leeuwen-koppen [=Heerman]; rechts (1.): Vijf ruiten (3,2) [=Alblas]; (2.): Drie krabben; een hartschild met drie vogeltjes [=Nieuwstad]. Vrouwswapen: een staande wolf, de staart achter langs schuin naar boven. Het schild gedekt met een kroon van zeven parels op stiften. Kwartierwapens: Haar kwartieren zijn volgens genoemd rouwbord: 1. Van der Wolf; 2. Blommendaal; 3. Colverden en 4. Wijngaarden. Door deze gegevens en de manier van toepassen bij de kwartieren van het manswapen, kunnen de wapens als volgt worden toegeschreven: links (3.): als vrouwswapen [=Van der Wolf]; (4.): Een leeuw op een veld bezaaid met blokjes [=Blommendaal]; rechts (3.): Een schuingeplaatste vis, links en rechts vergezeld van een zespuntige ster [=Colverden]; (4.): Een balk beladen met een uitkomende leeuw, boven vergezeld van negen (5,4) en beneden van vijf (3,2) turven [=Wijngaarden]. Er zijn enige verschillen met Hs 1709, 68.1: bij de kwartierwapens van zijn wapen staan hier de namen: links: 1. Gans; 2. Heermans; rechts: 1. Alblas; 2 Nieustad. Bij de kwartierwapens van haar wapen: links: 1. Van der Wolff; 2. Blommendael; rechts: 3. Coevorden; 4. Oem van Wijngaerden. De beide kronen op de hoofdwapens betreffen hier kronen met in beide gevallen elf parels, direct op de band. Afwijkende wapens zijn: Heermans: de leeuw in het schildhoofd is hier niet aanziend. Van der Wolff: de wolf heeft hier een dikke afhangende staart en betreft de punt op de rug een doorboring van boven af met een pijl, waarvan slechts het eindstuk met de veren zichtbaar is (dus niet de pijlpunt zelf aan de onderzijde van de wolf). Johan Gans was op 10 november 1596 gedoopt te Brielle als zoon van Willem Gans, rentmeester der domeinen van het land van Voorne en ontvanger der verpondingen te Brielle, en van Johanna van Alblas. In 1614 ging hij in Leiden studeren, waarna hij in zijn geboortestad ambten vervulde als schepen en burgemeester. Toen de Staten-Generaal in 1629 betrouwbare bestuurders zochten voor het zojuist veroverde ’s-Hertogenbosch wist Johan Gans de positie van eerste pensionaris te verwerven. Daarnaast werd hij benoemd tot raad van de stad. Bovendien werd hij ook nog eens ontvanger van de gemene middelen. Dat hij om deze functies te bemachtigen behoorlijk in de buidel heeft moeten tasten staat wel vast. In het kader van het grote corruptieonderzoek dat werd ingesteld na de dood van Cornelis Musch († 1650) griffier van de Staten-Generaal, werd hij in 1654 voor het Hof van Holland gedaagd om te getuigen inzake de giften die tijdens zijn pensionariaat door de stad ’s-Hertogenbosch aan Musch en anderen waren geschonken. Daarnaast wilde men ook van hem weten wat hijzelf had betaald om de functies van pensionaris en ontvanger te bemachtigen. Als geboren Hollander met goede contacten in dat gewest, reisde pensionaris Gans regelmatig naar Den Haag om er de belangen van ’s-Hertogenbosch te behartigen. De Bossche stadsregering was dermate tevreden met zijn werkzaamheden dat in 1634 zijn jaarsalaris werd verhoogd van 520 naar 1000 gulden. Rond 1640 deed Johan het pensionarisambt ‘in de verkoop’. Willem de Groot, advocaat van de stad Delft en broer van Hugo, schrijft in dat jaar aan Hugo’s vrouw dat hem ter ore is gekomen ‘dat den pensionaris van s’Hertogenbosch Gans sijne voorss. charge wel soude willen resigneren op yemant mids daervoren hebbende vijf ofte ses duysent gulden’. Volgens De Groot een interessante optie voor Hugo’s zoon, omdat naast de jaarwedde van 1000 gulden de jaarlijkse ‘emolumenten’ zeker nog eens 1000 gulden bedroegen. In september 1641 nam Johan Gans daadwerkelijk ontslag als pensionaris. Nog geen maand later werd hij voor de eerste van zeven termijnen tot schepen van ’s-Hertogenbosch benoemd. Hij zal zijn Haagse contacten ongetwijfeld hebben aangesproken om deze benoeming te bewerkstelligen. Waarom wilde Gans van zijn functie als pensionaris af? Waarschijnlijk omdat hij zijn handen vrij wilde hebben om met zijn compagnon Frans Blom (zie zerk 315) de geconfisqueerde complexen te exploiteren van de voormalige kloosters van de Baselaars, de predikheren en de minderbroeders, die zij in augustus van dat jaar van de rentmeester van de geestelijke goederen hadden gekocht. Zelf bewoonde hij het voormalige ‘Rijke Fratershuis’ aan de Hinthamerstraat dat hij in 1652 had gekocht en dat hij bij een verbouwing liet voorzien van een nieuwe, nog altijd bestaande voorgevel. De voormalige abdij van Binderen bij Helmond diende hem als buitenhuis. Johan was in 1642 benoemd tot kapitein van de schutterij van de heropgerichte schutterij van de Kolveniers. Daarnaast was hij in 1642 een van de eerste protestantse leden van de vernieuwde Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Hij was ouderling van de Waalse kerk. Hij noemde zich heer van Bommenede en Blois sinds hij in 1640 die heerlijkheid in Zeeland had gekocht. Johan was in 1628 in zijn geboortestad Brielle getrouwd met Catharina van der Wolf uit Den Haag. Vier kinderen van het echtpaar bereikten de volwassen leeftijd. Carel en Willem keerden terug naar Holland, respectievelijk als advocaat aan het Hof van Holland en als schepen van Brielle. Dochter Alida (1648-1702) trouwde met Steven de Groulart (1639-1697), heer van Surester, hoofdschout en raad van Maastricht en was de moeder van de Bossche schepen Johan Willem de Groulart (1672-1731). Zoon Cornelis (1633-1699) volgde hem op als ontvanger der gemene middelen, was eveneens schepen van ’s-Hertogenbosch, lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, heer van Bommenede en Blois en bovendien van Nuland. In 1632, 1633, 1641 en 1650 werden jonggestorven kinderen van Johan en Catharina in de Sint-Jan op het hoogkoor begraven. In datzelfde graf, gelegen ten noorden van het voormalige hoofdaltaar, werd Johan ook zelf op 25 oktober 1674, drie dagen na zijn dood, begraven. Zijn echtgenote volgde op 14 januari 1677. De eerste vrouw van Cornelis, Herbertina de Bergaigne, werd in 1679 hier eveneens ter aarde besteld. Cornelis overleed te Deurne. Zijn tweede vrouw, Anna Maria Tromp, dochter van admiraal Maarten Harpertszoon Tromp, verkocht in 1712 onder andere de grafsteen van haar man in de Sint-Jan aan neef Johan Willem de Groulart. Omdat zij ‘veel respect en hoogagtinge had voor de voorouderen van hooggedagte haer overledenen man en omdat haer edele gaerne soude besorgen, dat de gebeentens in de voorschreven respective grave, waerin een ider gelegt is, in vreden bleven rusten ende niet mogte worden vervoert’ stelde zij daarbij wel als voorwaarde dat het graf ‘nooyt sal moge werde vercogt ofte overgelaten buyten de lini of het geslagt van haer man zaliger’. De Groulart werd op 16 februari 1731 in de Sint-Jan begraven, zeer waarschijnlijk onder deze zerk. 1. (Oud 467; Nieuw 1; Martini 1; Smits 273) * De oudste legger maakt in 1707 melding van De kelder van de hr gans oft dhr van nulant. Het betreft hier Cornelis Gans, heer van Bommenede, Blois en Nuland, en zoon van Jean Gans. De legger van 1724 vermeldt de overboeking van de kelder op naam van de heer (Steven de) Groelardt, Hr van Surister, Raedt deser Stadt. Op 8 juni 1752 werd de kelder overgeboekt op naam van Alyda de Groulart, Vrouwe van Geffen, wede Cramer, en haar zuster Magdalena, echtgenote van Otto Suartz, Lt Collonel ten diensten dezer Lande. Alyda en Magdalena waren dochters van Jan Willem de Groulart, in leven President deser Stad, en zoon van de genoemde Steven de Groulart. Voorts werd de kelder overgeboekt op naam van Coba Adriana de Groulart, dochter van Steven Herpert de Groulart, in leven Secretaris dezer Stad en zoon van Jan Willem de Groulart en op die van Philip Willem de Schmeling, Raad en Rentmr Genrl der Domeijnen. Hij was een zoon van Johanna Cornelia de Groulart, weduwe van Nicolaas de Schmeling, in leven Brigadier ten dienste dezer Lande, en zuster van Jan Willem de Groulart. Jan Willem en Johanna Cornelia de Groulart waren kinderen van Alijda Gans en de eerdergenoemde Steven de Groulart, in leeven Hoogschout der Stad Mastrigt. Alijda Gans was de dochter van de in de inscriptie gememoreerde Jean Gans, en dus een zuster van Willem en Cornelis Gans. In 1779 vond de overboeking van de kelder plaats op naam van de erfgenamen van Magdalena Suarz, geboren de Groulart. Dat waren Charlotta de Suarz, Daniel Fellenberg, echtgenoot van Philippina Maria de Suarz, en de kinderen van de Hr de Bruyn, wier moeder was S. de Suarz. Verder werd de kelder wederom geboekt op naam van Philip Willem de Schmeling en Jacoba Adriana de Groulart, die inmiddels getrouwd was met Francois Louis de Graffenried de St Jean. In de legger van 1804-1805 worden de in 1779 genoemde personen opnieuw vermeld, met uitzondering van Philip Willem de Schmeling. Op de plattegrond van Martini is de zerk terug te vinden op het hoogkoor van de Sint-Jan, ten noorden van het hoogaltaar in de zesde travee vanaf de viering, waar hij sinds de ingebruikname van het graf in 1674 had gelegen. In 1839 werd hij elders in de kerk neergelegd, vermoedelijk op de plek waar hij nu nog ligt. Hij lag daar in ieder geval al in 1912. | Alblas, Johanna van | | Bergaigne, Herbertina de | | Blom, Francois | | · zie ook: 64. Willem van Hout, 1670
| | · zie ook: 94. Nicolaes Blom, 1680
| | · zie ook: 315. François Blom, 1647
| | Bruyn, N,N, de | | Fellenberg, Daniel | | Gans, Alida | | Gans, Carel | | Gans, Cornelis | | · zie ook: 315. François Blom, 1647
| | Gans, Jean 22-10-1674 | | · zie ook: 64. Willem van Hout, 1670
| | · zie ook: 315. François Blom, 1647
| | · zie ook: 518. Anoniem
| | Gans, Willem | | Graffenfried de St Jean, Francois Louis de | | Groot, Hugo de | | · zie ook: 414. Herman van Deventer, 1550
| | · zie ook: 476. Willem Wilich, 1653
| | Groot, Willem de | | Groulart, Alyda de | | Groulart, Coba Adriana de | | Groulart, Johan Willem de | | Groulart, Johanna Cornelia de | | Groulart, Magdalena de | | Groulart, Steven de | | Groulart, Steven Herpert de | | Musch, Cornelis | | Schmeling, Nicolaas de | | Schmeling, Philip Willem de | | Suartz, Otto | | Suarz, Charlotta de | | Suarz, Philippina Maria de | | Suarz, S. de | | Tromp, Anna Maria | | Tromp, Maarten Harpertszoon | | · zie ook: 476. Willem Wilich, 1653
| | Wolf, Catharina van der | Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene.
|