Bron: Foto RCE
|
|
493 Gisbertus Masius, 1614
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|WAPENS|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
huidige plaats | | in de zuidelijke buitenzijbeuk van het koor, de oostelijke travee, tegen de oostelijke wand | maten | | 0 x 0 cm | steensoort | | figuur en bidstoel: Avesnessteen; tombe: wit, zwart geaderd, rood geaderd en zwart marmer, Doornikse steen; doodskopje: albast | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.De handen van de bisschopsfiguur zijn vernieuwd. Het kruis op de bidstoel is niet oorspronkelijk. Er zijn nog enkele sporen te ontwaren van een gedeeltelijke polychrome versiering. De figuur van de bisschop en de vormgeving van de bidstoel lijken op verschillende plaatsen te zijn ‘bijgeboetseerd’, met als gevolg het verlies van scherpe vormen en grove overgangen. Bovendien is het oppervlak overstreken met een grijze, sausachtige laag. Deze laag maakt het moeilijk de steensoort van het beeld met zekerheid te bepalen, toch zal het eerder om Avesnessteen gaan dan om Caensteen zoals wel eens wordt gezegd. Dit geldt niet voor de gedeelten met de in laag reliëf weergegeven voorstellingen op de aurifrisia en op de koorkap. Het lijkt erop dat het monument zich vóór de verplaatsing van koor naar zijbeuk in een nogal deplorabele toestand bevond en dat het toen op een nogal onprofessionele manier is ‘bijgewerkt’. Het betreft een vrijstaand grafmonument dat als wandmonument is opgevat. We zien een geprofileerde basis en daarop een rechthoekig onderstuk met aan de voorzijde een inscriptieplaat tussen twee kussenstukken, dat aan de bovenzijde wordt afgesloten door een convexe rand. Hierop rust het als tombe weergegeven bovenstuk dat aan de bovenzijde eveneens wordt afgesloten door een convexe rand. In het midden aan de voorzijde is een rechthoekige plaat aangebracht, meer hoog dan breed, waarop aan de bovenzijde een doodshoofd tussen twee lauwertakken is weergegeven boven een doodsbeen. Hieronder is plaats voor de extra spreuk van drie woorden. Op dit alles bevindt zich de grote figuur van de bisschop, geknield op een kussen voor een bidstoel. Zijn handen houdt hij in een biddende positie voor zich. Van de kleding van de bisschop zien we vooral de koormantel met brede aurifrisia en een koorkap. Daaronder draagt hij de albe, stola en amict. Hij is blootshoofds. Op de aurifrisia van de koormantel zijn in reliëf figuren aangebracht onder een baldakijntje, apostelen voorstellend. Het rugschild van de koorkap is versierd met een voorstelling in reliëf van een tronende Maria met Kind onder een tentvormige hemel waarvan de neerhangende draperieën worden opgehouden door engelen. Op de nu zichtbare zijkant van de bidstoel, die aan de boven- en onderkant wordt afgesloten door twee voluten, is aan de bovenzijde nog een vruchtguirlande aangebracht. Op de zijde van de bidstoel die nu naar de muur is gekeerd, bevindt zich onder een vergelijkbare vruchtguirlande het wapen van de bisschop. Volgens een tekening van Saenredam uit 1632 hield de bisschop oorspronkelijk tussen zijn handen, gestoken in handschoenen, een kromstaf en was tussen hem en de bidstoel op de grond een mijter weergegeven. De handschoenen en de voering van de koormantel hadden een blauwe kleur. De randen van de aurifrisia, de kromstaf en de versieringsranden van de mijter waren geelkleurig. Het gelaat van de bisschop bezat een incarnaat-kleur. Ook het wapen was gekleurd, geel en blauw. Het monument wordt op overtuigende gronden toegeschreven aan de Antwerpse beeldhouwer Hans van Mildert, die ook het nu verdwenen barokke hoogaltaar vervaardigde. Ook de datum van vervaardiging kan met grote zekerheid worden gesteld op 1618/1619. 1. Het enige vrijstaande, bisschoppelijke grafmonument in de Sint-Jan ziet er tegenwoordig kaal en onooglijk uit en bevindt zich op een wel erg onopvallende plaats. Oorspronkelijk moet het monument een veel grotere uitstraling hebben gehad. Gevierendeeld; I drie kolfstokken, de stelen naar boven en de bladen naar links; II en III drie aanziende ossenkoppen. Het schild overtopt met een bisschopshoed met tweemaal zes kwasten (1,2,3). Hetzelfde wapen is te zien op de zerk voor Thomas Masius († 1625) en zijn vrouw, zie zerk 398. Schutjes II 117-118 citeert een tweede epitaphium dat waarschijnlijk aan zijn graf heeft gehangen: Ghisberto Masio , - cujus vita LXVIII annor. fuit. – Sed si bis vivit – qui vitae ante-actae fructibus jucunde fruitur, - duplica annos hospes. – Ipse innumeris Deo partis, - fide gloriosissime defensa, - haeresi fortissimè domita, - sine clade victor, - amplissimos laborum suorum fructus colligens, - quantum annorum vitae suae adjecit! – Si vincere placeret eloquio, - eloquentissimo, - si Religionis armis hostibus obsistere, - religiosissimo, - si cives Fidei clypeo protegere, - fidelissimo. – Sed eloquio, Religione, Fide invictum, - quae sola potuit – mors vicit, - anno M.D.C.XIV. II. julii. – Amici moesti posuer. Ghisbertus Masius is in 1546 of 1547 in Zaltbommel geboren uit het huwelijk van Jan Maes en Hester Gysberts Nayen. Zijn broer Thomas werd elders in de Sint-Jan begraven onder zerk 398. Over zijn jeugd en opleiding is nagenoeg niets bekend. In 1579 werd hij kanunnik van de Sint-Janskathedraal en omstreeks 1584 volgde zijn benoeming tot plebaan. Een jaar later werd hij door bisschop Crabeels benoemd tot aartsdiaken van het bisdom, ofwel vicaris-generaal, als opvolger van Gijsbertus Coeverincx die benoemd was tot kapitteldeken. In 1593 volgde zijn benoeming tot bisschop van ’s-Hertogenbosch, in maart 1594 deed hij zijn plechtige intocht in de stad. Bij die gelegenheid schonk de stad ’s-Hertogenbosch enkele gebrandschilderde ramen voor het bisschopshuis aan de Hinthamerstraat. In 1583/4 was Ghisbertus gewoon lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap geworden, in 1593/4, nog nauwelijks tot bisschop gewijd, werd hij tot gezworen broeder verkozen. Masius heeft zijn invloed aangewend om enkele familieleden een goede positie te bezorgen: Jan Hermans (van Driel), een zoon van zijn zuster Anna wist met steun van zijn oom in 1603 op twintigjarige leeftijd een kanunniksprebende in de Sint-Jan te bemachtigen en werd tegen de wensen van het kapittel in 1613 tot kapitteldeken benoemd. Hij zou in 1629 als kapitteldeken een van de ondertekenaars van het capitulatieverdrag zijn. Een andere neef, Jan Masius, zoon van Ghisbertus’ broer Thomas, werd in 1611, pas 22 jaar oud, eveneens kanunnik. Tijdens zijn episcopaat heeft Masius met succes geijverd voor de doorvoering van de katholieke reformatie in zijn diocees. Zo voerde hij een catechismus in, riep in 1612 een diocesane synode bijeen en bevorderde de oprichting van een jezuïetencollege in de stad, dat in 1609 tot stand kwam. Twee jaar later vestigden ook de kapucijnen zich in Den Bosch. In de korte tijd dat beide orden in ’s-Hertogenbosch actief waren voordat de stad door Frederik Hendrik in 1629 werd ingenomen, konden zij zich met steun van de bisschop sterk ontplooien. Bisschop Masius overleed plotseling op 2 juli 1614. 2. (Martini ongenummerd; Smits 325) * In 1646 schilderde Pieter Jansz. Saenredam (1597-1665) het hoogkoor van de Sint-Jan op basis van een tekening die hij eerder bij zijn bezoek aan ’s-Hertogenbosch in 1632 maakte. Zowel op het schilderij als op de tekening staat de uit 1618/1619 stammende graftombe van bisschop Masius afgebeeld, en wel aan de noordzijde van het hoogkoor, ten oosten van het noordelijke koorgestoelte, in de vierde travee vanaf de viering, tussen de vierde en vijfde koorpijler. Gedurende de gehele periode dat de Sint-Jan in protestants bezit was, bleef de tombe op deze vooraanstaande plek staan. Nadat de kerk in 1816 officieel weer in katholieke handen was gekomen, kwam daarin aanvankelijk geen verandering, al doet Martini in 1821 anders vermoeden. Hij tekende de tombe abusievelijk een travee oostelijker. In 1839, toen alle zerken die in de vloer van het hoogkoor lagen elders in de kerk werden gelegd, bleef de graftombe op zijn plek. Met de komst echter van de door Louis Veneman vervaardigde neogotische bisschopstroon in 1855, verhuisde de tombe naar de huidige plaats in de zuidelijke buitenzijbeuk van het koor. | Coeverincx, Ghijsbertus 1613 | | · zie ook: 479. Johan van Wijnbergen, 1658
| | · zie ook: 494. Genovefa van Brogel, 1592
| | Crabeels, N.N. | | · zie ook: 494. Genovefa van Brogel, 1592
| | Hermans, Jan | | · zie ook: 438. Paulus Havens, 1627
| | Maes, Jan | | · zie ook: 398. Thomas Masius, 1625
| | Masius, Anna | | Masius, Gisbertus 2-7-1614 | | · zie ook: 156. Pieter Schuyl de Walhorn, 1666
| | · zie ook: 344. Nicolaas van den Houthe, 1601
| | · zie ook: 398. Thomas Masius, 1625
| | · zie ook: 479. Johan van Wijnbergen, 1658
| | · zie ook: 494. Genovefa van Brogel, 1592
| | Masius, Jan | | Masius, Thomas | | · zie ook: 398. Thomas Masius, 1625
| | Mildert, Hans van | | · zie ook: 485. Nicolaus Zoes, 1625
| | Nayen, Hester Gysberts | | · zie ook: 398. Thomas Masius, 1625
| | Saenredam, Pieter Jansz. | | Veneman, Louis | Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene.
|