Bron: Foto RCE
|
|
481 Anoniem, eerste derde 15de eeuw
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
huidige plaats | | in de zuidelijke binnenzijbeuk van het koor, de tweede travee vanaf het transept, ten noordoosten van de tweede middenpijler locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) | maten | | 131 x 247 cm | steensoort | | maaskalksteen met witte aders | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.De zerk, die tot midden 2009 gedeeltelijk onder de daar toen aanwezige informatiebalie lag, is over het gehele rechtergedeelte sterk afgesleten. Verder loopt er aan de bovenzijde een schuine breuk van links naar rechts, terwijl ook aan de linkerbenedenhoek een grove en grillige breuk is te zien. De rechterbenedenhoek is verdwenen. De voorstelling is uitgevoerd in graveertechniek met verdiepingen voor opvulling met een ander materiaal, dat nu verdwenen is. We zien de figuur van een kanunnik gekleed in albe, amict, stola, kazuifel en met de handen voor de borst waarboven zeer waarschijnlijk een kelk was afgebeeld. Hij is blootshoofds, terwijl boven zijn hoofd de hand Gods is weergegeven. De kanunnik bevindt zich in een architectonische nis, die aan de bovenzijde wordt afgesloten door een vlakke spitsboog met een vijflobbige intrados onder een wimberg die is opgevuld met visblaasmotieven en vierpassen en aan de buitenzijde is voorzien van hogels en een kruisbloem. De zwikken links en rechts hiervan zijn opgevuld met traceerwerk. Links en rechts van de grote nis zien we verder een dubbele steunbeer versierd met boven elkaar geplaatste nisjes met gotisch traceerwerk. Op de hoeken van de zerk en in het midden van de lange zijden zijn uitgediepte vierpassen aangebracht. Vroeger zullen de vier evangelisten te zien zijn geweest in de hoekvierpassen en wapens in de andere twee. Deze vierpassen zijn aangebracht in een niet duidelijk aangegeven band, die op een tekstband kan duiden. Enkele beschadigingen aan de linkerzijde zijn mogelijk de restanten van een inscriptie, waarvan nu niets meer is te lezen. De uitgespaarde velden van de genoemde vierpassen, alsmede die voor de hand Gods, het hoofd van de kanunnik, de gaffelkruisvormige aurifrisia van het kazuifel, de manipel, de uiteinden van de stola en de rechthoekige sierstrook middenonder op de albe moeten oorspronkelijk opgevuld zijn geweest met koperen platen waarop de aanvullende gegraveerde voorstelling was aangebracht. De nagelgaten waarmee de koperen platen aan de steen waren vastgemaakt zijn nog te zien. Gezien de algehele vormgeving en het gebruik van koperen platen moet het bij deze zerk om een prestigieuze grafplaat zijn gegaan. Een bijna identieke zerk is te vinden in de Sint-Servaas te Maastricht, met een gedeeltelijke inscriptie maar zonder naam of datum. 1. Deze zerk wordt gedateerd in de ‘eerste helft van de vijftiende eeuw’. Een eveneens vergelijkbare zerk is te vinden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Tongeren, België. 2. De goed bewaarde inscriptie hier verwijst naar kanunnik Theodoricus Batensoen, die in 1438 overleed. In vergelijking met de twee zerken in Maastricht en Den Bosch lijkt die in Tongeren van iets latere datum te zijn, gezien de wat meer hoekige en hardere weergave van de architectonische details en ook het weglaten van de hand Gods en van de vierpassen. Het wapen van kanunnik Batensoen, een Andrieskruis, is hier weergegeven in een cirkel rechts naast zijn hoofd. De kanunnikenzerk in Den Bosch kan, gezien dit alles, worden gedateerd in het eerste derde van de vijftiende eeuw. Het geheel, met het gebruik van koperen platen voor opvallende onderdelen van de voorstelling en de soepele vormgeving van de architectuur, getuigt van een zeer geslaagd en fraai kunstwerk. Bovendien gaat het om een van de oudst bewaarde zerken van de Sint-Jan. De vage, niet meer te ontcijferen sporen van mogelijke letters van een inscriptie maken van deze opvallende zerk een anoniem exemplaar. Het blijft een intrigerende vraag welke kanunnik in Den Bosch een dergelijke kostbare zerk kan hebben besteld. Het interessante is nu dat de kanunnik van de zerk in Tongeren, Theodoricus Batensoen, afkomstig is uit Den Bosch. Het gaat om Dirck Dircx Batensoen († 13-8-1438, Tongeren), die een groot aantal beneficies bezat. Zo was hij naast kanunnik in Tongeren ook kanunnik van de Sint-Jan in Den Bosch en van kapittels in Turnhout, Brugge, Luik (bij drie kapittels), Mechelen en Hoei. Verder was hij pastoor van Rosmalen en op het einde van zijn leven ook nog pastoor van het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch. Bovendien bekleedde hij diverse ambten in Rome. In zijn testament stichtte hij in de Sint-Jan een jaargetijde voor hem en zijn ouders, te vieren op zijn sterfdag. Twee ooms van hem waren ook kanunnik, zowel in Den Bosch als elders. Gijsbert Jan Batensoen († 1414) was kanunnik in Den Bosch en daarnaast van de Sint-Petrus en de Sint-Lambertus in Luik en bovendien pastoor van Esch. Hij werd begraven in de Sint-Lambertuskerk te Luik, waar zijn vroegere grafzerk was voorzien van twee wapens, beide met een Andries-kruis en in het schildhoofd respectievelijk een zespuntige ster en een merlet. 3. Een andere oom, Gerit Jan Batensoen, wordt in 1368/9 genoemd als kanunnik van Aldeneik (bij Maaseik) en in 1393 als kanunnik van de Sint-Jan in Den Bosch. Verder had Dirck Dircx Batensoen nog een neef die kanunnik was. Deze Jan Jans Batensoen († 1453/8) studeerde in Heidelberg, Keulen en Leuven en was vanaf 1406 kanunnik van de Sint-Jan te Den Bosch. Daarnaast was hij vanaf 1405 rector van de kapel van het Groot Begijnhof aldaar; bovendien was hij vanaf 1430 pastoor van Steensel. Zijn sterfdag is bekend uit het Anniversarium van de Sint-Jan: 29 mei; zijn sterfjaar is onduidelijk, maar moet tussen 1453 en 1458 hebben gelegen. Hij is begraven in de Sint-Jan, voor de kapel van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Zijn grafzerk is niet bewaard gebleven. 4. De gegevens van de kanunniken uit het Bossche geslacht Batensoen wijzen erop dat er in de eerste helft van de vijftiende eeuw vele contacten bestonden tussen Den Bosch en het Maasland, waar deze grafzerk zal zijn vervaardigd en besteld. (Oud 472; Nieuw 6; Martini 11) * Het graf stond begin achttiende eeuw op naam van Tulleken. De legger van 1724 meldt de overboeking op naam van Evert Tulleken, Griffier Deser Stadt. Hij overleed op 15 september 1732. 5. Op 21 juni 1752 volgde de overboeking op naam van zijn enige dochter Aletta Tulleken, Zij was getrouwd met Melchior Joost Van Someren van Vrijenes, Heere van Crooij en Stiphout. Op 10 mei 1779 werd het graf wederom op haar naam geregistreerd, alsook op die van Aletta Schortes en de zussen Mechteld, Alida Jacoba en Frederica Henrietta van Westerveld (zie ook zerk 380). Zij waren allen nazaten van Evert Tulleken. Voor 1804 kwam het graf in het bezit van de kerk. Op zijn plattegrond uit 1821 situeert Martini de zerk op het hoogkoor van de Sint-Jan, op de grens van de vijfde en zesde travee vanaf het oxaal, enkele meters ten noorden van de zesde zuidelijke koorpijler. Op deze plek lag hij zeker al sinds het begin van de achttiende eeuw. Op de plattegronden tussen 1912 en 1978 komt de zerk niet voor. Op die van 1991 ligt hij op de huidige locatie. | anoniem | | Batensoen, Dirck Dircx | | Batensoen, Gerit Jan | | Batensoen, Gijsbert Jan | | Batensoen, Jan Jans | | Schortis, Aletta | | · zie ook: 380. Rutger Tullekens, 1646
| | Someren van Vrijenes, Melchior Joost van | | Tulleken, Aletta | | · zie ook: 202. Hendrik Ruysch, 1699
| | · zie ook: 380. Rutger Tullekens, 1646
| | · zie ook: 470. Johan Ruysch, 1657
| | Tulleken, Evert | | Westerveld, Alida Jacoba van | | · zie ook: 380. Rutger Tullekens, 1646
| | Westerveld, Frederica Henrietta van | | · zie ook: 380. Rutger Tullekens, 1646
| | Westerveld, Mechteld van | | · zie ook: 380. Rutger Tullekens, 1646
| Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene.
|