Bron: Foto RCE
|
|
356 Jacob van Brandwijk, 1784
|
|
DETAILS |BESCHRIJVING|WAPENS|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|STAMBOOM|REAGEER
huidige plaats | | in het zuidtransept, de zuidelijke travee, ten zuidoosten van de hoekpijler van de zuidelijke buitenzijbeuk van het schip locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) | maten | | 121 x 213 cm | steensoort | | maaskalksteen | inscripties | | klik op de afbeelding om deze te vergroten.De zerk heeft geen apart aangegeven rand en is verder in twee gedeelten verdeeld. De bovenhelft bestaat uit een verdiepte rechthoek binnen een rand aan de zijkanten en met een uitstulping aan de onderzijde. Daarbinnen is het alliantiewapen aangebracht, waarvan de voorstelling thans geheel is verdwenen. De benedenhelft wordt ingenomen door de elfregelige inscriptie in kapitalen. De vormgeving van de wapens is opvallend. We zien, in reliëf, twee ovale wapenschilden die met twee linten hangen aan een ring middenboven en voorzien zijn van fladderende uiteinden links en rechts. De achtergrond van de schilden wordt gevormd door verschillende schelpmotieven, een grote schelp voor het geheel en verder twee kleinere bovenaan de schilden en twee kleinere onderaan met voluten. Tussen de laatste en boven de schilden zijn verder nog takken met bladeren aangebracht. Het geheel bevindt zich op een wolkenpartij. De stijl doet rococo-achtig aan en kan vergeleken worden met de vormgeving van zerk 393. Voorheen behoorde bij deze zerk een aparte ingangssteen tot de onderliggende grafkelder. Deze ligt nu elders in de kerk (zie zerk 341). Alliantiewapen echtpaar (2 schilden, beide in ovaalvorm): 1 drie gekuifde vogels [Van Brandwijk]; 2 doorsneden op driekwart van het schild; I drie zwaarden; II een opspringende hond [Van Blootenburgh]. Uit hierna, onder Bijzonderheden volgende gegevens blijkt dat de zerk eerder heeft toebehoord aan het echtpaar Coen-Jans. Volgens Hs 1709, 78.1 was daarop als wapen ‘Coen’ te zien: in zilver drie rode dwarsbalken, de middelste beladen met drie zilveren zespuntige sterren, de onderste met drie zilveren omgewende wassenaars; een vrijkwartier met een gewei of hertenschedel. 1. De kleur van de dwarsbalken is bekend door de gegeven arcering. Hs 1709, 78.1 geeft de oorspronkelijke inscriptie van deze zerk: begraeffenisse van Geraert Coen sterft den / 3 Februarij 167. en / Cornelia Jans sijn huijsvrouw sterft den 3 / November 1699 en / Nicolaes Coen, haren soon, sterft den 20 / Julij 1682. Timmerman Geraert Adriaenssen Coen werd in 1647 poorter van ’s-Hertogenbosch. Waarschijnlijk was hij op dat moment al gehuwd met Cornelia Jans van Ameyden of Vermeyden en was hun zoon Nicolaes toen al geboren. Tot 1660 werden meer kinderen geboren, die allen in de Grote Kerk werden gedoopt. Geraert overleed op 3 februari 1677 en werd de 10de van die maand in de Sint-Jan begraven, Cornelia volgde in 1699. Hun zoon Nicolaes trouwde met Agnes van Loenen. Drie dochters uit dit huwelijk werden in de Grote Kerk tussen 1679 en 1682 gedoopt. Nicolaes stierf al op 20 juli 1682 en werd zeven dagen later bij zijn ouders in de Sint-Jan begraven. Dochter Margaretha Cornelia, geboren in 1679, trouwde in 1699 met Nicolaes van Blotenburg, later schepen van de stad. Hun zoon Gerard Cornelis van Blotenburg, geboren in 1700, jurist van opleiding, trouwde in 1722 met zijn nicht Maria Vreda van Blotenburg, in 1709 geboren als dochter van Daniël van Blotenburg en Vreda Elisabeth Scholt. Na zijn dood in 1735 hertrouwde Maria Vreda in oktober 1736 met Jacob van Brandwijk. Jacob was op 19 maart 1709 remonstrants gedoopt in Amsterdam als zoon van Cornelis Adriaens Brandwijk en Elisabeth Mels. Hij was woonde eerder in of nabij Leeuwarden en kocht op 3 mei 1736 het poorterschap van ’s-Hertogenbosch. In januari 1737 werd hij lidmaat van de hervormde gemeente op attestatie uit Stiens in Friesland. Jacob van Brandwijk had overigens wel oudere banden met Den Bosch: zijn vader was een zoon uit het eerste huwelijk van Adriaen van Brandwijk met Maria Coen, zeer waarschijnlijk een dochter van de hiervoor genoemde Geraert Adriaensen Coen; de voogden van zijn vader verkochten in 1700 een aantal huizen die Cornelis in de Diezestad bezat. Vanaf 1741 was Jacob van Brandwijk schepen van ’s-Hertogenbosch, een functie die hij tot 1783 in totaal elfmaal zou vervullen. In 1753 was hij rentmeester van de stad. Daarnaast was hij ook commissaris van huwelijkse zaken en postmeester. In 1741 was hij bovendien gezworen broeder van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap geworden. Uit het eerste huwelijk van Maria Vreda was naast een jong gestorven zoon Nicolaas (1729), een dochter Vreda Elisabeth (1734) geboren, die later zou huwen met Jacob de Gijselaar, vanaf 1752 veelvuldig schepen in Den Bosch. Na zijn huwelijk trad Van Brandwijk op als zaakwaarnemer van zijn vrouw en stiefdochter. In die hoedanigheid verkocht hij enkele panden die Gerard Cornelis van Blotenburg aan zijn dochter Vreda Elisabeth had nagelaten en die waren gelegen aan de Brede Haven, aan de Sint-Jorisstraat en aan de Peperstraat. Jacob bezat zelf ook panden aan de Kerkstraat en aan de Nieuwstraat. Uit het huwelijk van Jacob van Brandwijk en Maria Vreda van Blotenburg werden drie kinderen geboren: Cornelis (1737), Jacoba Maria (1740) en Matha Theodora (1741), die echter allen op jonge leeftijd overleden. Maria Vreda overleed op 16 september 1779 en werd op de 21ste begraven in de Sint-Jan. Als vrouw van een oud-schepen werden voor haar de klokken in de stad zes uur lang geluid. Kort daarop maakte Jacob zijn laatste testament. Hij benoemde hierin zijn stiefdochter Vreda Elisabeth van Blotenburg, inmiddels weduwe van Jacob de Gijselaar († 1779), tot zijn universele erfgename. Jacob overleed op 4 oktober 1784 en werd op de 9de begraven in de Sint-Jan in zijn eygen kelder no. 356. Als oud-schepen werden die dag ook voor hem zes uur lang de klokken in de stad geluid. Het graf is blijkbaar van Geraert Adriaensen Coen steeds op zijn erfgenamen overgegaan. Op zeker moment zal de oorspronkelijke inscriptie op de grafsteen, met de namen van Geraert, zijn vrouw en zijn zoon, zoals weergegeven in Hs 1709, zijn vervangen door een nieuwe, met de namen van Jacob van Brandwijk en zijn echtgenote. 2. (Oud 37; Nieuw 356; Martini 280; Smits 133) * In 1707 stond het graf op naam van vrouw Koene. De legger van 1724 spreekt van het graf van juffrouw Koenen dat overgeboekt is op naam van de weduwe van Nicolaes Koenen, te weten Agnes van Loenen. In een latere hand is de naam toegevoegd van Gerard Cornelis van Blootenburgh, eerste echtgenoot van Maria Vreda van Blotenburg, en de tekst 6 kinderen, waarmee vermoedelijk de kinderen van Gerard Cornelis bedoeld zijn. Op 8 mei 1752 vond de overboeking plaats op naam van de schepen Jacob van Brandwijk, zijn stiefdochter Vreda Elisabeth van Blotenburg en Alexander, Maria en Cornelia van Kervel. Op 17 maart 1779, een halfjaar voor het overlijden van zijn echtgenote Maria Vreda van Blotenburg, kocht Jacob van Brandwijk naast het graf een stukje grond ter grootte van 19 vierkante voeten om een toegang te kunnen maken tot een nieuw aan te leggen kelder. Waarschijnlijk werd toen ook de ingangssteen (nr. 341) geplaatst. Omdat hij niet hoefde te betalen voor een nieuwe zerk en er al in het handschrift Martini geen zerk meer voorkomt die de oorspronkelijke inscriptie draagt, mag aangenomen worden dat de oude inscriptie op de zerk in 1779 werd verwijderd ten behoeve van de huidige. De legger van 1779 geeft globaal dezelfde informatie als de legger van 1752-1755. Ten laatste in 1804 werd de kelder eigendom van de kerk. Martini situeerde de zerk in 1821 in de zuidelijke travee van het zuidtransept, enkele meters ten zuidoosten van de eerste muurpijler van de zuidelijke buitenzijbeuk van het schip. De zerk lag vrijwel zeker al hier ten tijde van de begrafenis van Geraert Coen in 1677. In tegenstelling tot de ingangssteen werd hij ook sindsdien niet of nauwelijks meer verplaatst. | Ameyden, Cornelia Jans van | | Blotenburg, DaniĆ«l van | | · zie ook: 47. Roelant Scholt, 1714
| | Blotenburg, Gerard Cornelis van | | · zie ook: 326. Jacob Aertsen de Gruyter, 1683
| | Blotenburg, Maria Vreda van | | · zie ook: 47. Roelant Scholt, 1714
| | · zie ook: 326. Jacob Aertsen de Gruyter, 1683
| | Blotenburg, Nicolaes van | | Blotenburg, Vreda Elisabet van | | · zie ook: 326. Jacob Aertsen de Gruyter, 1683
| | Brandwijk, Adriaen van | | Brandwijk, Cornelis Adriaens van | | Brandwijk, Cornelis van | | Brandwijk, Jacob van 4-10-1784 | | · zie ook: 47. Roelant Scholt, 1714
| | · zie ook: 52. Jan van Blotenburch, 1674
| | · zie ook: 341. Jacob van Brandwijk, 1784
| | Brandwijk, Jacoba Maria van | | Brandwijk, Matha Theodora van | | Coen, Geraert Adriaenssen | | Coen, Maria | | Coen, Nicolaes | | · zie ook: 326. Jacob Aertsen de Gruyter, 1683
| | Gyselaar, Jacob de | | · zie ook: 392. Rogier van Broeckhoven, 1656
| | · zie ook: 418. Nicolaas de Gyselaar, 1728
| | Kervel, Alexander van | | Kervel, Cornelia van | | Kervel, Maria van | | Loenen, Agnes van | | · zie ook: 326. Jacob Aertsen de Gruyter, 1683
| | Loenen, Margaretha Cornelia van | | Mels, Elisabeth | | Scholt, Vreda Elisabeth | | · zie ook: 47. Roelant Scholt, 1714
| Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene. klik op de afbeelding om deze te vergroten.
|