huidige plaats | | in de zuidelijke buitenzijbeuk van het schip, de vierde travee vanaf het transept, tegen de zuidelijke buitenmuur tussen de vierde en vijfde muurpijler |
maten | | 125 x 230 cm |
steensoort | | rood geaderd, wit en zwart marmer |
inscripties | |
klik op de afbeelding om deze te vergroten.Het betreft een epitaaf, bestaande uit een tempelachtige nis met erboven een bekroning en eronder een inscriptieplaat.
De nis bestaat uit twee halfzuilen tegen pilasters, die via bases rusten op een afgeronde onderplaat en die via korinthische kapitelen een bovenlijst dragen. Deze lijst bestaat uit een architraaf met geprofileerde onder- en bovenzijden. Hierboven is nog een dekplaat aangebracht die in het midden van de voorzijde terugspringt. Aan beide zijkanten zien we een voluut boven een geprofileerde kwartcirkel. De bekroning bestaat uit een ovaalvormige plaat die is gevat tussen twee voluten. In dit ovaal is het ingekleurde wapen aangebracht boven een banderol met een spreuk. De onderaan bevestigde inscriptieplaat heeft inzwenkende voluutachtige zijden. Hierop is de inscriptie te zien, in kapitalen.
In de nis zien we twee knielende figuren, de man links en de vrouw rechts, ieder voor een bidstoel aan weerszijden van een groot kruis waarvan het crucifix is verdwenen. De aanhechtingsgaten zijn echter nog te zien. De voorkanten van de bidstoelen laten een voluut zien. De figuren zijn gekleed in een ondergewaad en een mantel. Beide hebben geplisseerde kragen en de vrouwenfiguur een extra hoofdband.
Hezenmans vermeldt in 1866 dat het crucifix op de lijst stond van te verwijderen objecten, welke lijst door de kerkenraad in 1640 aan de stadsregering werd voorgelegd. Zijn opmerking dat er op een later tijdstip een nieuw crucifix voor in de plaats is gezet, zou kunnen kloppen, aangezien Martini, tussen 1821 en 1843, een afbeelding van de epitaaf geeft mét crucifix. Dit crucifix moet dan in de loop van de negentiende eeuw weer zijn verdwenen, daar het niet meer wordt afgebeeld in Smits in 1912. Ook enkele andere details kunnen verloren zijn gegaan. Zo beeldt Smits boven beide voluten die de hoofdvoorstelling omgeven, een engelenkopje onder een vleugel af en aan de onderzijde van de inscriptieplaat een iets groter engelenkopje tussen twee vleugels. Het grotere engelenkopje tussen twee vleugels onderaan wordt genoemd én afgebeeld bij Martini, maar hij noemt weer niet en beeldt ook niet af de engelenkopjes aan de zijkanten. Mosmans vermeldt in 1931 expliciet dat alle drie engelenkopjes zijn verdwenen. 1. De bij deze epitaaf behorende grafzerk is nummer 329, gelegen in de noordelijke travee van het zuidtransept.
Alliantiewapen echtpaar (2 schilden, vrouwswapen in ruitvorm): 1 in zilver drie zwarte afgesneden lelies op een verbrede voet; een zilveren hartschild met twee van rood en zilver geschaakte dwarsbalken [Van Balen]; 2 in zilver twee schuinkruisgewijs geplaatste rode kreeftenpoten met scharen [Creeft]. Beide wapens hangend aan een lint uit de helm komend. Helm. Wrong zwart en rood. Dekkleden zilver, rood gevoerd. Helmteken: op de plaats van het helmteken een teruggeslagen krul van het dekkleed. Wapenspreuk: SIC IVNG-MVR AMBO.
(Smits 316) *
De epitaaf van Jacob van Balen werd aangebracht in opdracht van zijn weduwe Angela Creeft. 2. Hoewel de epitaaf niet genummerd is in Hs Martini, wordt hij wel beschreven en met een apart tekentje op de plattegrond aangegeven, naast de twee laatste zarken, nommers 320 en 321. De laatstgenoemde, die het dichtst bij de epitaaf lag, was de zerk van Jacob van Balen (thans zerk 329) die tussen 1821 en 1912 naar een andere plek in de kerk is verplaatst. De epitaaf bevindt zich echter nog steeds op de plek waar hij van oorsprong heeft gehangen.
Legenda: begraven in de Sint-Jan
vet: hoofdbegravene.