huidige plaats | | in het noordtransept, de middelste travee, ten zuidoosten van de eerste muurpijler van de noordelijke schipzijbeuk locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond) |
maten | | 162 x 261 cm |
steensoort | | maaskalksteen |
inscripties | |
klik op de afbeelding om deze te vergroten.Hoewel de oppervlaktedetails van de zerk zijn afgesleten en de oorspronkelijke inscriptie – de nu nog aanwezige inscriptie met de naam Van Lier lijkt een latere toevoeging – volledig is vervaagd, is de voorstelling nog op een redelijke manier te onderscheiden. Details kunnen worden gereconstureerd uit een oude aftekening.
De architectonische opbouw van de figuurzerk is drieledig. Onderaan zien we twee vazen met daartussen een rechthoekige tekstplaat omgeven door een meanderende band uitgaande van een maskeron middenboven. Het middengedeelte vertoont aan de zijkanten onder een leiendak twee hermen met hoofden en voeten en daartussen ovale en cirkelvormige versieringen die aan banden zijn opgehangen. Hiertussen zijn twee figuren weergegeven, liggend op een rieten doodsmat die onder de hoofden is opgerold. Met uitzondering van hun gezichten en hun handen die op hun buik zijn gevouwen, is de rest van hun lichamen bedekt door opvallend ruime gewaden van een onderkleed en een mantel die bovendien over hun achterhoofd is getrokken. Boven hun hoofden bevinden zich twee tekstplaatjes met gekartelde zijkanten aan weerszijde van een sluitsteen met een rozet. Het bovengedeelte bestaat uit een gebroken fronton in het midden eindigend in rozetten met daartussen in zogenaamd bandwerk een ovaal wapenschild. Links en rechts zien we nog twee sfinxen met hun voorpoot op een bol. In de zwikken ten slotte bevinden zich twee mannenkoppen met baard en lange spitse oren.
In de zeventiende eeuw komen veel minder vaak figuurzerken voor dan in de daaraan voorafgaande eeuwen. Het vergankelijkheidssymbool van de rieten mat is eveneens een oud – franciscaans – motief, maar komt in de zeventiende eeuw nog veelvuldig voor op de grote grafmonumenten van Nederlandse (zee)helden. Het is vooral de architectonische versiering van vazen, hermen met aan banden gehangen ornamenten en een gebroken fronton met sfinxen die wijst op een datering in de eerste helft van de zeventiende eeuw.
De tekst boven de figuren is afkomstig van 1 Johannes 2:17.
De inscriptie met de naam Jacob van Lier komt in dezelfde bewoordingen voor op nog drie andere grafzerken in de Sint-Jan, te weten de nummers 397, 407 en 416, en lijkt in alle gevallen op een later tijdstip te zijn aangebracht.
Alliantiewapen (1 schild, ovaalvormig): Gedeeld; I doorsneden; a een beurtelings gekanteelde dwarsbalk; b een dwarsbalk; II doorsneden; a twee molenijzers, naast elkaar; b een zespuntige ster.
Het betreft hier waarschijnlijk het alliantiewapen van de op de zerk voorgestelde personen. Het vrouwsdeel van het wapen betreft in ieder geval niet het wapen Van Empel, zoals dat op een andere zerk in de Sint-Jan voorkomt, zie zerk 420.
Hs 1709, 122.2 geeft via arceringen de inkleuring van het wapen: Gedeeld; I doorsneden; a in [goud?] een [rode?] beurtelings gekanteelde dwarsbalk; een zwart schildhoofd; b in zwart een zilveren dwarsbalk; II in [zilver?] een [rode?] zespuntige ster; een [zilveren?] schildhoofd met twee [rode?] naast elkaar geplaatste molenijzers. Mogelijk heeft de auteur deze kleuren ontleend aan een toen nog aanwezig wapenbord.
De aanduiding ‘erfgenamen van Jacob van Lier’ is erg summier. In de zeventiende eeuw komen diverse personen met 42
de naam Jacob van Lier voor in ’s-Hertogenbosch.
Jacob Jan Jacobs van Lier was koopman van beroep en bezat een zeepziederij in het huis ‘De Tamboer’ in ’s-Hertogenbosch. Daarnaast was hij ook eigenaar van het goed ‘De Wamberg’ te Berlicum. Hij vervulde de functie van paalmeester van de stad ’s-Hertogenbosch. Hij behoorde niet tot de gelijknamige adellijke familie maar tot een Bossche burgerfamilie. Jacob van Lier trouwde te ’s-Hertogenbosch op 26 november 1643 met Allegonda Jacobs van Empel. Uit dit huwelijk werden minstens vijf kinderen geboren, van wie Willem, Jan, Jacob en Anna nog in leven waren toen in 1679 de erfdeling van de goederen van hun ouders plaatsvond. Jacob van Lier sr. werd op 4 november 1672 in de Sint-Jan begraven; Allegonda volgde op 16 augustus 1677. Zoon Jacob huwde in 1686 met Catharina Margaretha Boulay uit Nijmegen. Drie kinderen uit dit huwelijk werden tussen 1687 en 1690 katholiek gedoopt.
Een andere Jacob, te weten Jacob Peters van Lier, was in 1660 getrouwd met Maria Aelberts Pijlders en liet tussen 1664 en 1672 een drietal kinderen katholiek dopen.
Waarschijnlijk gaat het bij deze zerk om de erfgenamen van de eerste Jacob die hierboven wordt vermeld: hij werd immers in de Sint-Jan begraven en bezat dus een graf in die kerk. 1.
(Nieuw 167; Martini 221; Smits 78) *
Het graf stond zeker vanaf 1752 maar waarschijnlijk al vanaf 1707 geregistreerd als kerkgraf. Het lag toen in de derde zuidelijke straalkapel vanaf het transept, de huidige Heilig-Hartkapel. Martini trof de zerk daar in 1821 nog aan. Voor 1912 werd hij naar de huidige locatie verplaatst.
| anoniem |
| Boulay, Catharina Margaretha |
| Empel, Allegonda Jacobs van |
| · zie ook: 187. Michiel le Hardy, 1707
|
| · zie ook: 407. Godefrida van den Ancker, 1687
|
| Lier jr., Jacob van |
| Lier sr., Jacob van 1672 |
| Lier, Anna van |
| · zie ook: 187. Michiel le Hardy, 1707
|
| · zie ook: 407. Godefrida van den Ancker, 1687
|
| Lier, Jacob Peters van |
| Lier, Jan van |
| Lier, Willem van |
| · zie ook: 407. Godefrida van den Ancker, 1687
|
| Pijlders, Maria Aelberts |
Legenda: begraven in de Sint-Jan
vet: hoofdbegravene.