Bron: Foto RCE
|
DETAILS |BESCHRIJVING|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER
klik op de afbeelding om deze te vergroten. BeschrijvingDe zerk heeft geen enkele versiering; er is slechts de inscriptie in gegraveerde kapitalen die het hele oppervlak vult. BijzonderhedenHermannus Schuil, een medicus die in Leiden studeerde en in augustus 1636 op 21-jarige leeftijd overleed, en Everhardus Schuil, predikant in onder meer Berlicum, waren beiden zonen van Everhardus Schuil, zowel predikant als geneesheer, vermoedelijk in Schiedam en Dordrecht, maar vanaf 1630 ook in ’s-Hertogenbosch. Everhardus overleed in 1652 en werd op 1 juni in de Sint-Jan begraven. Zijn weduwe volgde op 23 maart 1655. Hun begraafplaats bleef niet bewaard. De op de zerk genoemde Anna Margrieta en Cornelia waren mogelijk hun dochters. Tot dit gezin behoorde ook de beroemde Florentius Schuil, hoogleraar filosofie aan de Illustere School van ’s-Hertogenbosch, schepen van die stad in 1657 en ontvanger voor de studiebeurzen in stad en meierij. Hij werd in 1664 aangesteld als hoogleraar geneeskunde te Leiden en drie jaar nadien als hoogleraar botanie en prefect van de hortus. Hij overleed in 1669 te Leiden aan een besmettelijke ziekte. Zijn broer Everhardus Schuil was van 1648 tot 1673 predikant te Berlicum en nadien tot aan zijn overlijden in 1681 te Lith. Blijkens het grafschrift werd hij niet in het familiegraf bijgezet, maar wel zijn echtgenote Maria Roefs, het elfde en jongste kind van Gerardt Roefs en Catharina Michiels, die zich vanuit Helmond in Uden hadden gevestigd, vermoedelijk om reden van hun protestantse gezindheid. Het Land van Ravenstein stond bekend om zijn religieuze tolerantie naar verschillende gezindten. Na 1629 zochten katholieken er veelal een wijkplaats, voorheen waren het daarentegen juist protestanten. Maria Roefs werd op 24 april 1629 te Uden gedoopt. Uit haar huwelijk met Everhardus Schuil werd een dochter Maria geboren, op 29 juli 1657 gedoopt te Berlicum. 1. Geschiedenis(Oud 454; Nieuw 624; Martini 45; Smits 49B) * in 1707 stond het graf op naam van Schuijlius. De legger van 1724 vermeldt dat het graf eigendom is geworden van de kinderen van predikant Schuijl. In latere leggers zijn geen gegevens over het bezit van het graf meer terug te vinden. Daarom mag aangenomen worden dat het tussen 1724 en 1752 eigendom van de kerk was geworden. In 1821 werd de zerk aangetroffen in het middenschip van de kerk, op de grens van de vierde en vijfde travee vanaf het westen. Hij lag daar zeker vanaf 1707, maar waarschijnlijk al vanaf 1632. Vermoedelijk werd de zerk tijdens de grootscheepse verplaatsingen van 1893 naar zijn huidige plek overgebracht. Personen
Legenda: begraven in de Sint-Jan vet: hoofdbegravene. |