Bron: Foto RCE

 

134 Johannes Cock, 1495


DETAILS |BESCHRIJVING|WAPENS|BIJZONDERHEDEN|GESCHIEDENIS|PERSONEN|REAGEER


huidige plaats    

in de doopkapel, in de zuidwestelijke hoek

locatie in 1821 volgens Martini (zie plattegrond)
maten 113 x 235 cm
steensoort maaskalksteen
inscripties 


klik op de afbeelding om deze te vergroten.

Beschrijving

De zerk is sterk afgesleten. Van de vierpas in het midden zijn nog slechts enkele kleine stukjes lijn van de buitenrand te onderscheiden; de voorstelling binnenin is geheel verdwenen. Ook de evangelistensymbolen in de hoekvierpassen zijn praktisch vervaagd met uitzondering van de arend linksboven. Het oppervlak bovenaan is nu geheel leeg. Ook van de inscriptie in de tekstband is een gedeelte onleesbaar geworden.
De zerk heeft een tekstband met hoekvierpassen met daarin de evangelistensymbolen. Op het middenveld bevond zich vroeger een fraaie grote vierpas met bladmotieven op de hoeken, die tot de zijranden reikte. De binnenrand van de vierpas vertoonde fraaie veelpassen, die een zittende engel omgaven met in zijn handen een wapenschild. Boven de vierpas in het midden was een kelk met hostie gegraveerd.
Middenonder bevond zich een oude cirkelvormige verdieping, die tegenwoordig is opgevuld met een twintigste-eeuwse koperen plaat met inscriptie.

Wapens

Drie palen van vair; een schildhoofd met drie schuinlinks geplaatste klophamers. Het schild schuin op schoot gedragen door een erachter zittende engel.

Bijzonderheden

Jan (de) Cock is een natuurlijke zoon van Ghysbert de Cock (van Neerijnen). Zijn halfzuster Elisabeth was gehuwd met de Bossche schepen Goessen Heym. In 1465 wordt hij vermeld als rector van de Sint-Corneliuskapel aan de Vughterdijk, in 1472 werd hij kanunnik van de Sint-Jan. Tussen 1473 en 1475 was hij bovendien rector van een altaar in de kerk van Sint-Oedenrode. Na zijn dood hield de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, waarvan hij gezworen broeder was, op 29 september 1495 een uitvaartmis waarna heer Jan werd begraven bij het bovenaltaar van Maria Magdalena (zie plattegrond altaren nr. 11). 1.
Maria Margaretha van Valckenisse was op 26 mei 1605 geboren als dochter van de Antwerpse stadssecretaris Philips van Valckenisse. In 1624 trad zij in bij de ongeschoeide karmelietessen in Antwerpen. In 1644 vestigde zij zich met toestemming van stadhouder Frederik Hendrik met twee medezusters te Oirschot, om daar een karmelietessenklooster op te zetten. Door haar intense navolging van het lijden van Christus werd zij al spoedig ‘de Heilige Non’ genoemd. Na haar dood op 5 februari 1658 werd het lichaam van Maria Margaretha opgebaard in de kloosterkapel en bleef het ruim vijf jaar lang daar liggen. In die tijd vertoonde het lichaam geen enkel teken van bederf. Spoedig deden zich wonderen voor en het lichaam van de Heilige Non van Oirschot werd een bedevaartsoord. In 1663 maakten de Staten-Generaal een einde aan deze praktijken: op 10 juli werd het lichaam van Maria Margaretha door een Staatse legermacht in beslag genomen. De overgebleven zusters vluchtten hierop naar de Zuidelijke Nederlanden. Nadat het stoffelijk overschot op het stadhuis van ’s-Hertogenbosch uitvoerig was onderzocht, werd het in de nacht van 4 op 5 augustus in de Bossche Sint-Jan begraven. 2.

Geschiedenis

(Martini 364; Smits 23) *
Johannes Cock werd in 1495 bij het bovenaltaar van Maria Magdalena begraven. Dit altaar bevond zich in de derde straalkapel van de zuidelijke kooromgang, gezien vanaf transept. Ten tijde van de begrafenis van Maria Margaretha van Valckenisse in 1663 lag het graf ‘in de goed verzekerde afgesloten ruimte der oude doopkapel’. 3. De begrafenis vond daar dus plaats, ‘in den openslaande koffer, heel on-diep in den grafkuil, onder den ouden kanonikalen deksteen’. 4. Mosmans merkt op dat het graf aan niemand toebehoorde, dat het om die reden niet in de leggers voorkomt en de zerk ook niet was voorzien van een registratienummer. Dit alles om bezoeken aan het graf zo veel mogelijk te weren. 5.
In 1795 werd de zerk gelicht, waarna de beenderen van Maria Margaretha van Valckenisse door Joannes Jacobus Thomas werden overgebracht naar Leefdaal bij Leuven, alwaar hij pastoor was. Ter nagedachtenis aan ‘de Non van Oirschot’ werd op de zerk een koperen plaat bevestigd, met daarop een tekst met biografische informatie en een randschrift met bijbelteksten. In de negentiende eeuw, vermoedelijk nog vóór 1821, verdween de koperen plaat van de zerk. De exacte reden hiervoor is niet bekend. 6. Nadat de zerk in november 1926 in opdracht van Jan Mosmans naar de doopkapel was verplaatst, werd hij op 11 februari 1928 opnieuw van een koperen plaat voorzien, geschonken door Jan Mosmans en zijn broer Albert. 7.
Nadat hij jarenlang in de derde straalkapel van de zuidelijke kooromgang had gelegen, werd de zerk ten laatste in 1663 in de doopkapel gelegd. De plattegrond van Martini toont de zerk daar in de zuidwestelijke hoek. Tussen 1821 en 1912 werd hij verplaatst naar de noordelijke binnenzijbeuk van het schip, de tweede travee vanaf het westen, ten zuidoosten van de eerste middenpijler. Sinds 1926 ligt de zerk weer op zijn oude plek in de doopkapel. 8.

Personen

 Cock, Elisabeth
 Cock, Ghijsbert de
Cock, Johannes † 23-9-1495
 Heym, Goessen
 Thomas, Joannes Jacobus
Valckenisse, Maria Margaretha van
 Valckenisse, Philips van

Legenda:
† begraven in de Sint-Jan
vet: hoofdbegravene.
Grafzerk    
 
Naam    
 
E-mail    
 
Reactie    
 
Verifcatie    
 
 

Uw browser ondersteunt geen Flash of bezit geen recente Flash versie